Bij het woord jungle denk je vast aan avontuur, wilde dieren en primitieve dorpjes. Althans, zo hoort het toch te zijn.

Steeds meer dorpjes in de jungle passen zich aan naar de wensen van de toeristen. Lodgeholders Boven-Suriname (LBS) wil bewaken dat dit zo duurzaam mogelijk gebeurt.

‘Het is te gek voor woorden. Amerikaanse toeristen willen een jacuzzi in het hartje van de jungle’, zo klinkt onze gids, ’Het is niet normaal wat mensen verwachten. Als je als toerist een traditioneel dorp komt bezoeken, moet je het zien zoals het is en niet met een jacuzzi en de nodige bubbels erbij.’ De jungle bezoeken kan op twee manieren. Je kunt verblijven in een van de luxe resorts of je kunt kiezen voor een wat primitievere locatie. En dat is precies wat wij willen. De Surinaamse jungle ontdekken zoals hij is en hoort te zijn.

Van de stad naar de jungle

Het is vroeg in Paramaribo, de hoofdstad van Suriname. We worden opgewacht door onze chauffeur Robbert. Hij brengt ons met de bus naar Atjoni waar de weg ophoudt. ‘Vanaf hier kun je enkel met de boot verder’, vertelt Robbert, ‘ik zal de bootsman zoeken voor jullie.’ Hij komt terug met bootsman Blanki. Hij vervoert dagelijks mensen in de jungle. ‘Het water staat op dit moment heel laag, dus het kan een lange rit worden’, vertelt de bootsman.

Wat later stappen we met een tiental junglebewoners in de boot. Verwacht geen luxe, het is een houten boot en je zit ook op een houten plankje. In het begin genieten we van het prachtige uitzicht. We zien alleen maar bomen, water en af en toe een vogel die een vis vangt. Maar later begint het avontuur. Daar zijn de eerste Sula’s, stroomversnellingen waar we onmogelijk met een volle boot over kunnen varen.

‘Iedereen uitstappen!’, roept de bootsman, ‘behalve jullie, jullie mogen blijven zitten.’ Terwijl de andere mensen naar de andere kant van de Sula wandelen, zitten wij vol spanning te wachten op onze rit door de achtbaan. Even komt het kind in me naar boven en voel ik me weer in de Efteling. We moeten tegen de stroming in varen. De motor loeit, rotsen komen steeds dichterbij, we gaan botsen! Of toch niet. Het scheelde maar een haartje. ‘Blanki is een van de beste bootsmannen die bestaat’, zegt een van de passagiers lachend.

Europese billen

We genieten, maar de bootreis wordt steeds zwaarder. De houten plank is hard en onze Europese billen beginnen het langzaamaan te begeven. Na een boottocht van drie uur komt het einde in zicht. We lezen op een bord de magische woorden die onze billen zullen redden: ‘Welkom in Foetoenakaba.’

We stappen uit de boot en daar staat hij. De man die verantwoordelijk is voor het dorp en tevens de man die niet kwijt wil hoeveel vrouwen hij heeft. ‘Dit is Kapitein Petrusi’, zegt onze gids. We worden met open armen ontvangen en voor we het weten leidt hij ons vol trots rond door zijn dorp. We ontmoeten verschillende dorpelingen, kinderen zijn druk aan het spelen en een man is zijn moestuin aan het onderhouden. ‘Ik ben kousenband (een lange peul die lijkt op een uitgerekte sperzieboon) aan het telen, iets wat hier veel wordt gegeten’, vertelt groenteman Linde, ‘wij proberen alles zo duurzaam mogelijk te telen. Zo maken wij bijvoorbeeld mest met bladeren uit de jungle.’

Iets verderop zit een vrouw samen met haar papegaai op de grond kalebassen (verzamelnaam voor aan elkaar verwante gewassen zoals pompoen, flespompoen, fleskalebas & courgette) uit te kerven. ‘De kalebassen zijn niet eetbaar’, legt de kapitein uit, ‘wij gebruiken ze voor de sier of als kommen om uit te eten.’ Niet veel verder staat het huis van de Kapitein Petrusi. Hij neemt ons mee naar zijn tuin. Er staat een hele grote boom met meloenen in. Althans, daar lijkt het op. ‘Nee’, zegt de Kapitein lachend, ‘dat zijn pompelmoezen.’ Als welkomstgeschenk krijgen we een heerlijke pompelmoes. ‘Als je de pompelmoes wilt eten kun je het best nog vijf dagen wachten. Dan is hij minder bitter’, legt onze gids uit.

School

Ook kinderen in de jungle gaan naar school. Althans, als er een school in de buurt is. In Foetoenakaba ontmoeten we Patricia. Zij is directeur van de basisschool in het dorp. ‘Er is een groot leerkrachtentekort in de jungle’, vertelt ze, ‘met vijf leerkrachten geven we les aan 70 leerlingen. Op zich valt dat nog mee, want in veel dorpen hebben ze zelfs geen leerkrachten’.

Gastenverblijf

We lopen het dorp uit richting de rivier. Aan het water liggen de gastenverblijven. ‘Deze huisjes staan er al langer’, vertelt de kapitein, ‘oorspronkelijk gebruikten we de hutjes voor gasten, maar nu is het ook voor de toeristen. En dat is een goede bron van inkomen.’

LBS steunt verschillende binnenlandse dorpen bij het opzetten van toeristische verblijven. ‘Met de komst van de toeristen willen we het natuurlijk en cultureel erfgoed in stand proberen te houden’, legt onze gids uit, ‘Mensen moeten hiervoor worden aangemoedigd. En toeristen zijn daarvoor de perfecte drijfveer. Het is tegelijk een nieuwe vorm van inkomsten voor het dorp.’

Kostgrondje

De volgende dag staan we vroeg op. De Kapitein zit op een bankje over de rivier te staren en stelt ons nieuwsgierig de volgende vraag: ‘Gaan jullie douchen of kiezen jullie voor een heerlijke plons in de rivier?’ Douchen? Nee, wij verkiezen de rivier. Met onze witte lichaampjes lopen we het trapje af naar het water. Eerst gaat de grote teen tastend in het water en dan beseffen we weer dat we niet in België zijn. Het water is hier minstens dertig graden.

Na de frisse duik is het tijd om te ontbijten. We eten heerlijke verse bananen en pompelmoes. En wat dacht je van een lekkere croque monsieur? Ook dat kan gewoon in de jungle!

Na het heerlijke ontbijt brengen we opnieuw een bezoek aan de school. Daarnaast nemen we ook een kijkje in het marronmuseum en op het kostgrondje van de Kapitein. Vol trots laat hij zijn moestuin zien. ‘We telen enkel voor ons dorp’, legt de kapitein uit, ‘vroeger verkochten wij ook groenten op de markt in Paramaribo, maar nu niet meer. De prijs is zo verschillend dat je snel verlies leidt.’

Als je op televisie fragmenten uit de jungle ziet, denk je misschien dat het eten niet gevarieerd is. Maar het kostgrondje van de kapitein bewijst het tegendeel. Er groeien pindaplanten, cassave, rijst, pompelmoes, cacao, watermeloen, papaja’s, bananen en noem maar op. Vooral de cassave is populair in het binnenland. Hier wordt vaak brood van gemaakt.

Terug in Foetoenakaba krijgen we een tropische bui op ons dak. Iets wat voor de rest van de avond zal duren.

Pijlstaartroggen

Als we de volgende dag uit ons bed komen, zien we dat de rivier opeens veel voller lijkt. ‘Het water is zeker een halve meter gestegen’, vertelt Kapitein Petrusi. En dat is goed nieuws, want het water was zo laag, dat er bijna geen boten meer konden varen. Snel maken we ons klaar voor een frisse duik. ‘Let op!’, roept de Kapitein, ‘de pijlstaartroggen zijn aan het jagen dus kom niet te dicht bij de zandbanken.’

We genieten nog van een laatste ontbijt met de Kapitein en dan wordt het tijd om naar de bewoonde wereld te gaan. ‘Vaarwel Kapitein, kom zeker eens langs in België!’

Meer lezen:

Deze productie is gemaakt in het kader van het journalistieke trainingsprogramma Beyond Your World en Thomas More Mechelen - Opleiding Internationale Researchjournalistiek. Beyond Your World wordt financieel mede mogelijk gemaakt door de Europese Commissie.
Tekst en foto’s: Renske van de Velde
dit artikel verscheen in De Karavaan van april 2015 - thema: vindingrijk